Onze GroenRand-natuur: de ijsvogel, aalscholver, blauwe reiger, bever
Foto's zijn van François Eennaes en Ben Hellebaut - zij werken mee aan het 'Onze GroenRand-natuur'-project. Cartoon is van Gie Campo (GIER)
Het is tegelijk overal en schaars, wordt door de mens zowel geliefd als vervloekt.
Maar is boven alles het element bij uitstek dat alle levensvormen met elkaar verbindt.
Onze waterlopen horen bij de meest vervuilde van Europa.
En dat terwijl schoon water de basis vormt van al wat leeft.
Er moet dus nog heel veel gebeuren op dat vlak.
Dieren en planten hebben het nodig.
En ook wij kunnen niet zonder.
In deze reeks maken we kennis met de ijsvogel, de blauwe reiger en de aalscholvers.
Ze zitten op de uitkijk om vis te vangen.
Bevers zijn vegetariërs.
Ze leggen dammen aan en ontwikkelen zo een habitat voor allerlei ander waterleven …
Als een blauwe flits duikt de ijsvogel in en uit de Antitankgracht.
Voldoende begroeiing langs de waterkant zorgt voor geschikte uitkijkposten.
Broeden doet de ijsvogel in steile (oever)wanden waarin hij een diepe nesttunnel graaft.
Wanneer hij uit het water komt met de - vaak nog spartelende - vis dwars in zijn bek, keert de ijsvogel meestal terug naar zijn uitkijkpost.
Daar geeft hij de vis een genadeklap door hem stevig tegen een tak te slaan.
De meeste mensen die voor het eerst het geluk hebben een IJsvogel te zien, verbazen zich over de mooie, exotische kleuren die hij bezit.
Het is een kleine (17-20 cm), prachtig gekleurde vogel met korte staart en poten, grote kop en lange snavel.
De kruin en vleugels zijn groenachtig blauw (afhankelijk van lichtinval), de staart, stuit, rug en onderste deel van de mantel schitterend blauw, variërend van azuur tot kobalt. De onderzijde kleurt warm oranjebruin, de keel en de vlek op de zijhals sneeuwwit.
De paarvorming is spectaculair en begint met een achtervolging in de lucht, vlakbij de toekomstige locatie van het nest. De ijsvogels achtervolgen elkaar op een zeer luidruchtige manier, waarbij de vogels het ene moment vlak over het water flitsen en vervolgens hoog door de toppen van de bomen scheren. Het mannetje slaakt hierbij scherpe kreten.
Na de bouw van het nest volgt de balts, waarbij het mannetje een visje aanbiedt aan het vrouwtje. Wanneer zij het visje heeft geaccepteerd en opgegeten volgt de paring. De broedtijd duurt 18 tot 21 dagen, beide ouders voeden en verzorgen de jongen.
Voor een ontmoeting met de blauwe reiger moet je je begeven naar vijvers en beken rond de Antitankgracht.
Deze ultraslanke en majestueuze vogel kan urenlang op één been uitrusten!
Om de vrouwtjes te verleiden rekken de mannetjes zich uit en zetten hun fraaie sierveren op hun schouder en achterhoofd op.
Ze maken daarbij allerlei rare capriolen en krassende en grommende geluiden.
Zeer speciaal bij de reiger is het groetgedrag als ze naar het nest komen vliegen. De aanvliegende vogel groet door het oprichten van zijn veerkuif en maakt daarbij speciale begroetingsgeluiden.
Zijn partner antwoord door de hals te strekken.
De ouders voeden hun telgen netjes op want, als de jongen groter zijn, begroeten zij ook hun ouders.
Het is een forse, donkere watervogel met gehaakte snavel. Een goed instrument voor de visvangst. De aalscholver zit vaak met uitgespreide vleugels op een paaltje bij het water.
Dit is zijn manier om zijn verenkleed droog te krijgen.
Reden hiervoor is dat de aalscholver, in tegenstelling tot andere zwemmende en duikende vogels, geen beschermende en waterafstotende vetlaag op de veren heeft en dus na iedere zwemtocht moet drogen om weer te kunnen vliegen.
Na zijn maaltijd, keert hij terug naar huis om te verteren en een witte, vochtige braakbal uit te braken.
De bever is zeventig tot honderd centimeter lang en weegt van
15 tot 35 kg.
Alhoewel ze op het land logge beesten zijn, veranderen ze in het water, dankzij
hun gestroomlijnde vorm, in perfecte zwemmers en duikers.
De eerste beverpopulatie in Vlaanderen werd opgemerkt in de Maasvallei.
Dichter bij huis zien we knaagsporen langs de Antitankgracht in Schilde.
Het dier lijkt zich hier goed thuis te voelen.
In het bos tussen de E34 en de Zwaaikom van het Albertkanaal in Oelegem ontdekten natuurliefhebbers een beverdam, op de Kapelbeek in het verlengde van de Antitankgracht. Ook in het Schijn in Oelegem bouwden bevers al een heuse dam. De bever is ongetwijfeld terug.
Wildcamera's
Wildcamera’s zijn een ideaal hulpmiddel om de mysterieuze wereld van wilde dieren te ontdekken.
Ze maken het mogelijk om dieren ongestoord en op elk moment waar te nemen.
Naast de algemene soorten bieden wildcamera’s een uitstekende mogelijkheid om de aanwezigheid van zeldzame zoogdiersoorten te observeren.
Geschikte locatie
Eerst moet een geschikte locatie bepaald worden.
Daarbij wordt gelet op wissels, vraatsporen, pootafdrukken en uitwerpselen.
Omdat dieren vaak erg voorzichtig, schuw, of alleen ’s nachts actief zijn, vormen de pootafdrukken van veel zoogdieren het belangrijkste bewijs van hun aanwezigheid.
Op basis van de vorm van het voetspoor en de loopwijze kan er verder gedetermineerd worden.
Aan het aantal afdrukken en aan de afstand tussen de verschillende afdrukken kan worden gezien hoe een dier zich voortbeweegt.
Hazen en konijnen plaatsen hun achterpoten bijvoorbeeld steeds naast elkaar.
Soms zie je dat de achterpoten voor de voorpoten zijn neergezet.
Het dier heeft dan haast gehad en was in galop, bijvoorbeeld een ree dat op de vlucht was.
Ook de grootte van de afdruk geeft je informatie over het dier.
De afdrukken van een haas en konijn lijken qua vorm op elkaar, maar die van de haas zijn groter.
Beelden Marc Gorrens
Alhoewel uitwerpselen misschien niet echt uitnodigen tot een grondige onderzoek, bieden ze toch een schat aan informatie (hoe groot, kleur, vorm, nat-droog...).
Ze verklappen welke dieren er voorkomen.
De positie van de vraatsporen leert ons veel over de veroorzaker.
Sporen van een ree zitten hoger op de boomstam dan knaagsporen van een haas, maar anderzijds zitten ze lager dan de schilsporen van een edelhert.
Hoogte wildcamera
Het tweede aspect is de hoogte waarop de wildcamera geplaatst wordt.
Als vuistregel wordt gesteld dat dit romphoogte is van het dier.
Hoe hoger de wildcamera wordt bevestigd, hoe groter de kans dat kleinere dieren er ongezien voorbij lopen.
Wil men zowel grote als kleine dieren op beeld krijgen, dan wordt de wildcamera best geplaatst op kniehoogte (ongeveer dertig tot vijftig centimeter).
Als derde aspect is de afstand.
Bevinden de dieren zich te dicht voor de camera (minder dan anderhalve meter), dan kan dit uitmonden in overbelichte en onscherpe nachtbeelden.
As de dieren zich op te grote afstand van de camera bevinden, krijgt men dan weer een minder goede belichting.
Dan kan er nauwelijks bepaald worden wat er langs de camera voorbij is gelopen.
Voor mooie beelden bevinden dieren zich best op vijf tot vijftien meter van de camera.
Om dieren naar de cameraval te leiden wordt er dikwijls lokmiddel gebruikt.
De voorbereiding is dus van essentieel belang wil men mooie filmpjes maken.
Beelden Marc Gorrens
Op deze blog kan je beelden bekijken van Marc Gorrens.
Hij heeft bovenstaande technieken volledig onder de knie en toont ons enkele prachtige filmpjes over de bever:
Natuurvereniging GroenRand zet de spot op de bever in ...
De wildcamera langs het Schijn in Wijnegem
De Wildcamera langs het Schijn in Heerenbos te Oelegem
De Wildcamera langs het Fort van Oelegem
Geen opmerkingen:
Een reactie posten